Disclaimer

De bijdragen aan het maatschappelijke debat, zoals op dit blog gepubliceerd, zijn bedoeld als ondersteuning van het recht op vrije meningsuiting. Mocht u desondanks in uw eer of goede naam aangetast worden, of nog erger dat u door deze teksten gekwetst wordt, lees dan eerst even de bijgaande disclaimer.

Sunday, February 08, 2009

En toen moest het grootkapitaal eraan geloven

De verwording van de kraakbeweging, de mooiste tijd van mijn leven
Trouw (Letter en Geest) 29 juni 2007

Woensdag begint het proces tegen de vermoedelijke dader van de moord op de activist Louis Sévèke. Verdachte en slachtoffer kenden elkaar uit de Nijmeegse kraakwereld, en de verhalen over deze scene schetsen een sfeer van verraad, intimidatie en radicalisering. Aan de vooravond van het proces blikt Kees Broer terug op de tijd dat hij als kraker in de Amsterdamse Indische Buurt woonde. Hij beschrijft hoe een idealistische actiegroep tegen woningnood gaandeweg veranderde in een sektarische, gewelddadige beweging. „Wij waren naïef, onoplettend. Alles wat tegen de bestaande orde in ging vonden we goed.”

Is de kraakbeweging een verzameling extremistische, linkse actiegroepen die het geweld niet schuwen? Als je het verhaal over de moord op Louis Sévèke in Nijmegen leest, ga je het haast denken. Het proces tegen de vermoedelijke dader, dat op 4 juli begint, zal gaan over aanslagen op kantoren van grote bedrijven, over verraad, over intimidatie, over radicale acties.

De kraakbeweging veranderde in de loop der jaren van een idealistische actiegroep tegen woningnood in een sektarische, gewelddadige beweging. Ik kan die ontwikkeling het beste beschrijven vanuit mijn eigen ervaringen als kraker, in de Amsterdamse Indische Buurt. Daar woonde ik van 1979 tot 1985.

Ik ontmoette de krakers die in deze buurt actief waren voor het eerst tijdens acties tegen de Europese verkiezingen in juni 1979. Ze hadden toegangskaarten gekocht voor de grote Europese Verkiezingenshow met Mies Bouwman. Eenmaal in de studio zaten we een tijdje tussen het publiek tot we het podium bestormden. Even later werden we weggesleept. Vraag me nu niet waarom we tegen de Europese verkiezingen waren, maar we wisten het standpunt in elk geval met veel bravoure te verkondigen.

Een paar maanden later ging ik zelf ook kraken in de Indische Buurt. Door de stadsvernieuwing waren hele blokken huizen dichtgespijkerd, terwijl het geld om nieuwe huizen te bouwen op was. Studenten en woninglozen braken de woningen weer open om er nog vijf jaar in te kunnen wonen. Gas, licht en water moesten weer aangesloten worden. De elektriciteit kwam in het begin nog van de overkant. Vanaf Madurastraat nummer 2 werd een kabel naar nummer 3 gespannen en daarvan konden zeven huizen een lampje laten branden.

Totdat er een Engels stel in een woonbus opdook. Zij was zwanger en er moest een elektrisch kacheltje aangesloten worden. Daardoor sloegen de stoppen door en zaten we allemaal zonder licht. Vervolgens ging iedereen een eigen gas- en lichtaansluiting aanvragen. In de kraakbeweging heb ik geleerd zelf gas- en waterleidingen te leggen en een lichtnet te bouwen. Mijn vrouw is daar niet zo blij mee. Als ik weer eens een leiding dwars door het huis leg, roept ze: „Je klust als een kraker!”

Deze vorm van kraken heeft nooit geweld veroorzaakt. De buren waren blij met de nieuwe bewoners. De melkboer in de Madurastraat had er weer klanten bij.

De krakers waren voor een groot deel studenten uit middenklassegezinnen. Ze konden woonvormen kiezen die anders niet voor hen waren weggelegd. Op de Madurastraat nummer 3 woonden vier meisjes, die alle aardse bezittingen bij elkaar hadden gevoegd en alles deelden. Er was één kleedkamer met alle kleren en één slaapkamer met alle bedden. Na feesten bleef soms iedereen daar slapen. Helaas hadden de meisjes door deze ideologische levenswijze nog geen tijd gevonden elektriciteit en gas aan te sluiten. Daarom stuurde de vader van Karin, die directeur van het Haarlemse energiebedrijf was, een monteur om te helpen. Dat waren nog eens tijden.

Wij kraakten nummer 11, waar ramen en deuren nog ontbraken. Willem, de plaatselijke krakersklusser kwam om te helpen en vroeg een tientje per uur. ’s Avonds in het kraakcafé kwamen er meisjes naar mij toe: „Ze hebben gezegd dat voor dit soort klussen geen geld gevraagd mag worden. Dat moet hij uit solidariteit voor jullie doen.”

Op Madurastraat nummer 9 werd een heel dak van het huis gehaald en daarna met nieuwe planken weer opgebouwd. ’s Avonds reden we met bakfietsen door de buurt als er de volgende ochtend grof vuil werd opgehaald. We konden al ons meubilair van de straat halen.

Er waren vrijheden, er waren regels. Zo mochten wij in de eetgroep die we met de meisjes van nummer 3 hadden geen bonen uit blik klaarmaken. Dat moesten geweekte bonen zijn. Vegetarisch eten sprak vanzelf. Wij, de krakers van nummer 11, de vier meisjes van nummer 3 met hun medebewoner Ron (die soms als het hem te gortig werd na het eten nog een patatje gingen halen in de Javastraat) en de jongens uit Aerdenhout van nummer 5 deden in het begin veel samen.

Ron ging na het kraken eerst eens een jaar naar India om de wereld te leren kennen en zijn geest te verruimen. Toen hij terugkwam was hij zo gek als een deur. Hij gebruikte te veel hasj, kreeg hallucinaties en dacht dat hij Jezus was. Dat was verder geen probleem. Hij bleef gewoon in de groep wonen.

Er waren wel meer gestoorde figuren in de straat. Petertje, die als kind al weggelopen was en die soms gezocht werd door zijn stiefvader. Toen de politie hem uiteindelijk ophaalde vonden ze 145 damestassen in zijn woning. Twee etages erboven woonde de Oostenrijker Elmar met zijn Ghanese vrouw. Na een huiszoeking door de politie vanwege dealen pakte hij zijn spullen en reed in één nacht naar Spanje, om daar drie maanden te blijven. Op Madurastraat 13 werden de eerste kinderen geboren en er ontstonden gezinnen. Andere vrouwen wilden absoluut een kind, maar geen man.

Rond de kraakbeweging groeide een heel netwerk van restaurants, theaters, sauna’s en poppodia. Er werden buurthuizen en kraakcafés opgericht. Studentes gaven Nederlandse les aan Marokkanen. We aten vaak in een kraakpizzeria in de Pijp, waar een heel goede Italiaanse kok werkte. Later werd hij gearresteerd. De kok bleek een bankrover te zijn die zich de hele tijd had schuilgehouden.

Zo waren er ook in de Madurastraat krakers die een compleet illegaal leven leidden, zonder verblijfsvergunning en zonder verzekering. Ik haalde maandelijks het geld voor de elektriciteit op bij de buren, een Belgische vrouw en een Oostenrijkse man. Als ik het geld uit de la pakte, lag er een pistool in en een hoop hasj. Later openden ze een galerie op de Spiegelgracht, waarvan we dachten dat het een witwasmachine was.

Dat klinkt spannend, maar het vreemde is dat ik me door die mensen nooit bedreigd heb gevoeld, laat staan de neiging had hen te veroordelen. De bewoners die zich met allerlei illegale activiteiten in leven hielden stonden te ver van ons af. Wij waren naïef, onoplettend. Alles wat tegen de bestaande orde in ging vonden we goed.

Toch is het de mooiste tijd van mijn leven geweest. Nooit heb ik meer solidariteit ervaren als toen.

Als er een pand ontruimd werd, stonden er meteen honderd of duizend mensen op de stoep. Dat hing ervan af of er Groot of Klein Alarm gegeven werd. Mijn oom en tante waren eens op bezoek bij mijn neef die onder mij woonde. Ze zaten net aan de koffie toen er een Groot Alarm werd doorgebeld. Mijn neef stond onmiddellijk op, trok zijn jas aan en was verdwenen, mijn oom en tante in verbazing achterlatend.

Als je niet wilde vechten, kon je meestal niet veel doen. Maar alleen al de aanwezigheid van honderden mensen was bepalend voor het verdere verloop. Taferelen zoals in de Amsterdamse Diamantbuurt, waar in 2005 Marokkaanse hangjongeren een echtpaar uit hun huis pestten, zouden destijds absoluut onmogelijk zijn geweest. De kraakbeweging had een bepalende aanwezigheid op straat en had zeker ingegrepen.

Langzamerhand gingen kraakgroepen uit de verschillende Amsterdamse buurten samenwerken. De Staatsliedenbuurt, de Dapperbuurt, de Indische Buurt en de Pijp hadden een maandelijks overleg. Vanuit de Indische Buurt stuurden we afgevaardigden naar de stedelijke vergaderingen. De mensen die bij het overleg betrokken waren, groeiden uit tot leiders met veel invloed. Woordvoerders die te veel op de voorgrond traden, bijvoorbeeld door een interview aan een krant te geven, werden bekritiseerd en trokken zich dan weer terug. Want officieel waren er geen leiders en geen woordvoerders. Het gaf de beweging een schimmig karakter.

Als het daar allemaal bij was gebleven, waren we na vijf jaar gewoon weer uit de panden verdwenen. Maar een aantal krakers moest per se het grootkapitaal aanvallen en in de grachtengordel panden kraken. Er werden geen buurthuizen meer opgericht of slooppanden opgeknapt, de energie ging nu naar het verdedigen van deze dure grachtenpanden. De strijd voor wonen werd een strijd tegen speculatie. Elke keer als een pand als de Groote Keyser, Vondelstraat of Grote Wetering werd gekraakt, hingen de politieke krakers moralistische verhalen op over leegstand en woningnood. Ze zochten gelegenheidsargumenten om juist dit pand te kraken. Achter die panden in de grachtengordel zat zoveel geld dat het een wonder is dat er toen geen doden zijn gevallen.

Alle rellen die in 1980 op deze kraakacties volgden, inclusief de ’kroningsrellen’, hingen samen met deze grote, dure gekraakte panden. Vlak voor de inhuldiging van Beatrix werd het pand in de Vondelstraat ontruimd. De spanning die rond de Groote Keyser was opgebouwd, kwam hier tot ontlading in een enorme rel met heel veel geweld van politie en krakers. Ik zag voor het eerst stenen vliegen. Een politiebusje reed dwars over een jongeman, die zich aan de bumper vastgreep en door de auto werd meegesleept.

Voor de krakers uit de Madurastraat was de Indische Buurt op den duur niet voldoende. Krakers van nummer 3 en 11 probeerden achtereenvolgens een leegstaand pand naast Hotel l’Europe, een ander hotel én het voormalige Wilhelminagasthuis te kraken. Ik begon cynisch te worden toen er bij elke kraak een panklaar pamflet verscheen, met de argumenten om juist dít pand te kraken. De ene keer waren ze tegen speculatie met hotels, de andere keer tegen de afbraak van de gezondheidszorg. De hele buitenwereld, alle huizenbezitters en zéker de gemeente waren verwerpelijke kapitalisten. Maar als het pand eenmaal gekraakt was, werden wel de onderhandelingen gestart met de gemeente over aankoop.

De schrijvers van deze pamfletten stonden dicht bij mij, en tegelijkertijd begon er iets te knagen. De pamfletten repten van woningnood, terwijl ik wist dat die mensen gewoon een woning in de Indische Buurt hadden. Ik werd niet cynisch van drugsverkopende illegale krakers in mijn buurt, wel van de politiek gemotiveerde krakers die het Wilhelminagasthuis wilde confisqueren om er een ’vrijplaats’ van te maken.

De invloed van gewelddadige politieke krakers groeide. Ik moest mijn eigen idealen aan een nader onderzoek onderwerpen.

Op een dag werd een oude school aan de Frederik Hendrikstraat gekraakt, met als argument dat er meer woonruimte voor jongeren moest komen. Mijn neef en nog wat mensen uit de Indische buurt trokken hier naartoe, en ik zelf kwam er vaak. Ook in dit pand werd weer al het geld bij elkaar gegooid. De bijstandtrekkers hadden het meeste geld. Eindeloze discussies volgden over de besteding van het gemeenschappelijke bezit en over solidariteit. De studenten die door hun vader kort werden gehouden teerden mee op de grote pot met geld. Zodra een van hen zijn studie had afgemaakt, vertrok hij uit het pand en kocht of huurde een woning voor zichzelf. Einde solidariteit.

De ruzie over geld en solidariteit was niet het enige twistpunt. De kraak op de Frederik Hendrikstraat was een misser die de goedwillende krakers in gevaar bracht. Tussen de bewoners bevond zich ook minstens één lid van de RARA, een terroristische groep die met bomaanslagen tegen het apartheidregime van Zuid-Afrika vocht. De politie kwam en doorzocht het hele huis. De vermoedelijke dader bleef gewoon op bed liggen en werd niet herkend.

De sfeer werd grimmiger. De krakers dachten dat ze vanaf de overkant door camera’s werden bespioneerd. Op een gegeven moment pleegde iemand uit het pand op een enorm knullige manier een aanslag, waarbij veel sporen achterbleven. Lange discussies midden in de nacht. Uiteindelijk werd een ander teruggestuurd naar de plaats des onheils om de sporen uit te wissen. En zo groeide een clubje naïeve en idealistische studenten dat graag op een alternatieve manier wilde wonen uit tot sektarische terreurgroep.

In 1980 hadden er nog tienduizend mensen meegelopen in een demonstratie na de rellen in de Vondelstraat. Daar waren ook hoogleraren, docenten, scholieren en huisvrouwen bij. Er was brede steun voor de kraakbeweging. Na de gewelddadige rellen rond de panden in de grachtengordel slonk de aanhang onder de bevolking. Ook vanuit de kraakbeweging zelf was er veel kritiek op het gewelddadig herkraken van panden na een ontruiming. De ontruiming van de Lucky Luyk leidde tot het in brand steken van een tram: miljoenen schade.

Het slinken van de aanhang lag ook aan het feit dat de economie weer aantrok, de stadsvernieuwing doorging en de gemeente panden aankocht voor jongerenhuisvesting. De gematigde groepen hadden eigenlijk geen reden meer tot gewelddadige protesten.

De hardliners bleven over. Critici werd de mond gesnoerd. Er was een club rond de Staatsliedenbuurt die als terreurgroep door wilde gaan. In de Kraakkrant de Pijp stond een artikel waarin tegenstanders van gewelddadige acties werden uitgescholden voor stalinisten. Wij gingen verhaal halen in kraakcafé Molli in de Van Ostadestraat. Dat bezoek liep uit op een vechtpartij waarbij er een vat bier door de ruit werd gegooid. Ik stond tegenover twee Spanjaarden die flessen met afgeslagen halsen in de hand hadden. Heb ik ook weer overleefd. Twee dagen later werden bij mijn buurman alle ruiten uit het pand geschoten. We weten niet voor wie de schoten bedoeld waren. Dat werd het begin van mijn afscheid van de kraaktijd. Met twee vrienden gaf ik een interview aan Geert Mak over de interne verdeeldheid en het geweld in de beweging. Mak schreef er een mooi artikel over voor De Groene Amsterdammer. Dat viel niet bij iedereen in goede aarde. Op straat werd ik in mijn gezicht gespuugd. Exit Kraakbeweging.

Natuurlijk zijn de meeste krakers gewoon doorgegaan met hun leven. Studies werden afgemaakt en loopbanen voortgezet. De meesten zijn ongetwijfeld opgenomen in de gegoede middenklasse. Een van de krakers van de Frederik Hendrikstraat is nu lid van de Tweede Kamer. Er zijn hoogleraren en docenten bij. De meeste oud-krakers neigen naar sociale en ambtelijke functies. Veel minder zijn later, zoals ik, het bedrijfsleven ingegaan. Een handjevol is voorgoed in de bijstand blijven hangen.

Ongetwijfeld zal de kraakbeweging ooit gevierd worden als een heel authentieke beweging met veel idealen, zoals ook de provo’s nu in de vaderlandse geschiedenis te boek staan. Ik zal mij een mengeling van idealisme en terreur blijven herinneren.

De politieke partij die nog het meest de idealen van de beweging hoog houdt is GroenLinks. Dat is zowel consequent als naïef. Na de moord op Louis Sévèke zijn er veel details over de contacten tussen de Nijmeegse kraakbeweging en deze partij naar buiten gekomen. Veel leden van GroenLinks zijn ooit kraker geweest of zijn bevriend met krakers. Daarmee wordt een verbinding zichtbaar tussen radicale groepen en een democratische partij.

Ook in de kraakpanden die nu nog over zijn, vinden radicale groepen onderdak. Dat leidde er onder meer toe dat Pakhuis Afrika, gelegen tegenover de Ferry-terminal in Amsterdam, ontruimd moest worden. De Amerikaanse schepen die daar aanleggen kunnen een dergelijk veiligheidsrisico niet accepteren. De krakers zouden terroristen in huis kunnen halen, die een bedreiging vormen voor zulke schepen. Na wat ik heb beleefd in kraakpanden, zie ik dit als een reëel scenario. Het kraakpand Vrankrijk in de Amsterdamse Spuistraat herbergde aanhangers van de Spaanse terreurbeweging ETA en organiseerde benefietfeesten voor deze terroristen. Is dat een ontwikkeling van de laatste jaren? Ik ben bang van niet.

Als ik heel diep in mijn herinnering terugga, dan weet ik dat dit soort sympathieën altijd ruimte hebben gekregen binnen de kraakbeweging. Vanaf 1980 verscheen het gestencilde krantje De Laatste Waarschuwing. In de uitgave van 27 maart 1981 lees ik: „Goethe-instituut 25 maart door Duitse familieleden van RAFmensen bezet (zie 25-3-81/1). Men schrok zich te pletter maar verwaardigde zich niet de politie in te schakelen. De dag daarop werd de redaktie van de Nieuwe Linie bezet (zie 26-3-81/1) omdat geweigerd werd een artikel over de hongerstaking te plaatsen. Intussen worden dit weekend de eerste doden verwacht dus verzin zelf een aktie.”

En op 19 april 1981: „Donderdag is een solidariteitsdemonstratie gehouden naar aanleiding van de hongerstaking van de RAF naar het duitse consulaat. Bij het Duitse reisbureau op het spui en bij banken werden de ruiten ingegooid. Er zijn vijf mensen gearresteerd. Enkele krakers hebben een voorstel voor een solidariteitsverklaring verspreid.”

Ik was het zelf alweer vergeten en heb er destijds te weinig aandacht aan besteed. Maar vanuit dezelfde naïeve houding werden weggelopen kinderen, straatdieven en bankrovers in de gekraakte panden getolereerd. Zodat de krakers uiteindelijk bezweken voor de gevaarlijke verleiding om terreurbewegingen te steunen.

Gelukkig zijn de meesten van ons er heelhuids uitgekomen. Maar de combinatie van bankrovers, bommenleggers en het gebrek aan een gezond portie wantrouwen is topkraker Louis Sévèke fataal geworden. 

No comments: